Verbond met Abraham – Reformatorische Baptisten (Geloofsdoop) versus Gereformeerden (Kinderdoop)
Wat is het verbond met Abraham? Hoe is de link met de kerk vandaag? Dat zijn vragen die vandaag de dag verschillend beantwoord worden. Volgens Reformatorische Baptisten is dit verbond een oud en natuurlijk verbond. Degenen die de Gereformeerde leer aanhangen voorstaan geloven dat dit het genadeverbond is. Met die laatste groep bedoel ik kerken die de kinderdoop houden. Als ik hieronder spreek over Gereformeerden, doel ik dus op deze groep. Daarmee zeg ik niet dat Reformatorische Baptisten niet-gereformeerd in hun leer zouden zijn.
Maar wat is een verbond? Eenvoudigweg gezegd de manier waarop God mensen zalig maakt. Hij stuurde daarvoor de Heere Jezus naar de aarde om voor die zonden te betalen. God belooft mensen om de zonde te vergeven. Dit doet Hij daadwerkelijk bij hen die echt geloven en zich bekeren. Die mensen worden door God behouden. Natuurlijk schiet deze omschrijving van het verbond te kort. Maar ik wil het graag eenvoudig houden.
De volgende vraag is, wat geloven Reformatorische Baptisten van het verbond met Abraham? Het is belangrijk om dat te begrijpen. Dit heeft namelijk alles te maken waarom ze alleen gelovigen dopen. Baptisten geloven dat het verbond met Abraham een (1) natuurlijke en een (2) geestelijke kant heeft. De natuurlijke kant wil zeggen dat er beloften zijn voor de biologische nakomelingen van Abraham. Dus de kinderen van Israel. De Joodse mensen. De geestelijke kant zijn dan alle echte gelovigen. Dit kunnen gelovigen zijn uit de Israëlieten, maar ook gelovigen uit de heidenen. Hoe komen ze op dit onderscheidt? Bepaalde Reformatorische Baptisten geloven dat God twee verschillende beloften aan Abraham gedaan heeft. De eerste is voor Abraham’s biologische nageslacht, het andere is voor Abraham’s geestelijke nageslacht, de gelovigen.
Eerste belofte,
“Mijn verbond is met u; en gij zult tot een vader [le-ab] van menigte der volken worden!” (Gen. 17:4).
Tweede belofte,
“Uw naam zal niet meer genoemd worden Abram; maar uw naam zal wezen Abraham; want Ik heb u gesteld tot een vader [ab] van menigte der volken” (Gen. 17:5).
Het gaat hen met name om het verschil van “tot een vader” in de eerste en tweede belofte. Dit is in de Nederlandse vertaling niet goed te zien, maar in de oorspronkelijke taal wel. Bij de beloften in vers 4 staat “le-ab.”1 Het woord “le” is een voorzetsel. We zouden dat mogen vertalen als “tot, aan, in bezit van.” Het woord “ab” betekent eenvoudigweg “vader.” Dat kennen we wel van de gebeden van de Heere Jezus. Soms zegt Hij, “Abba, Vader.” Dat is een iets andere vorm, maar hetzelfde woord. Maar in vers 5 staat alleen “ab.”2 Dus gewoon “vader.” Dit is zonder het voorzetsel “le.” Wat zeggen Reformatorische Baptisten over dit verschil? Ze verwijzen daarbij naar Josef, “Nu dan, gij hebt mij herwaarts niet gezonden, maar God Zelf, Die mij tot Farao’s vader [le-ab] gesteld heeft, en tot een heer over zijn ganse huis, en regeerder in het ganse land van Egypte” (Gen. 45:8). Daarbij geven ze aan dat het woord ‘le-ab’ slechts dertien keer voorkomt in het Oude Testament. Met name van deze tekst zeggen ze, “Het woord ‘le-ab’ als het spreekt over Josef, ziet natuurlijk op een geestelijk vader.” Op basis hiervan maken ze een algemene conclusie over het woord “le-ab.” Wat zeggen ze? Dit, “‘Le-ab’ vader is een geestelijke vader, terwijl ‘ab’ in het Oude Testament wordt gebruikt als de natuurlijke vader.”3 Als het gaat om hun conclusie over Josef, kunnen we het van harte met hen eens zijn. Uiteraard is Josef niet de natuurlijke vader van Farao, maar slechts op een geestelijke wijze. Maar om daarmee te concluderen dat “le-ab” altijd een geestelijk vader betekent, gaat te ver. Als eerste gaat het veel te ver om te zeggen als “ab” het voorzetsel “le” heeft, dat het automatisch geestelijk vader betekent. Het woord “le” laat alleen de relatie zien van een ander persoon of ding tot de vader (ab). Bijvoorbeeld, een bezit dat bij een vader hoort, of een kind dat uit een vader voortkomt, een persoon die tot deze vader spreekt. Maar het woord “le” maakt daarmee deze vader nog niet geestelijk. Iemand die de grondtalen wat grondiger kent, zal nooit deze conclusie durven trekken. Hoe zit het dan met die dertien keer dat er “le-ab” in het Oude Testament staat? Mijns inziens is het nog maar de vraag of deze telling juist is. Bij het zoeken naar “le-ab” in het Oude Testament, kom ik dit in totaal 229 keer tegen. Veelal staat er nog een bezittelijk voornaamwoord bij. Dit staat aan het woord “le-ab” vastgeplakt. Een bezittelijk voornaamwoord zegt van wie die vader is. Bijvoorbeeld “tot onze vader” of “voor zijn vader.” Denk aan deze tekst, “Toen hoorde hij de woorden der zonen van Laban, zeggende: Jakob heeft genomen alles, wat onzes vaders was, en van hetgeen, dat onzes vaders was, heeft hij al deze heerlijkheid gemaakt” (Gen. 31:1). In de oorspronkelijke tekst staat “tot onze vader.” Het mag duidelijk zijn dat het hier niet gaat om een geestelijke vader, maar een biologische vader. Als het gaat om het precieze “le-ab” komt deze wel dertien keer voor in het Oude Testament. Het is juist dat in enkele gevallen dit woord een geestelijke strekking heeft. Een geestelijk vader. Maar dit is niet altijd het geval. Denk aan deze tekst, “Wee dien, die tot den vader [le-ab] zegt: Wat genereert gij? en tot de vrouw: Wat baart gij?” (Jes. 45:10). Hier staat letterlijk “le-ab.” Maar het mag duidelijk zijn dat dit gaat om een biologische vader. Dit geldt ook voor twee andere teksten die precies “le-ab” hebben staan in de oorspronkelijke taal (Ezek. 44:25, Spr. 30:17). Dat betekent dat slechts met tien teksten “le-ab” een geestelijk vader bedoeld wordt. Dit is dan niet gebaseerd op het exacte “le-ab” in de oorspronkelijke tekst, maar op de context van dit vers. Als er in de oorspronkelijke tekst “ab” staat, zij het met een voorzetsel “le” of niet, of dit nu met een bezittelijk voornaamwoord is of niet, de eerste en logische betekenis is een biologisch vader of voorouder. Alleen in gevallen dat dit in de context niet past, kan het gelezen worden als een geestelijk vader. Wat mogen we hieruit concluderen? Dat de bewijstekst van Genesis 17 een hele wankele basis is voor de visie van de Reformatorische Baptisten.
Hoe hadden ze toch kunnen bewijzen dat Abraham zowel biologisch als geestelijk vader is? De Romeinenbrief geeft hier een duidelijker antwoord op, “Want die zijn niet allen Israel, die uit Israel zijn. Noch omdat zij Abrahams zaad zijn, zijn zij allen kinderen; maar: In Izaak zal u het zaad genoemd worden. Dat is, niet de kinderen des vleses, die zijn kinderen Gods; maar de kinderen der beloftenis worden voor het zaad gerekend” (Rom. 9:6-8). Wat zegt Paulus hier? Dat niet alle Israëlieten tot Abraham’s geestelijke nageslacht behoren, maar alleen die echt geloven. Wat te denken van, “[Abraham was] een vader der besnijdenis, dengenen namelijk, die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die ook wandelen in de voetstappen des geloofs van onzen vader Abraham, hetwelk in de voorhuid was” (Rom. 4:12). Dit zegt dat Abraham ook een vader is van gelovigen uit de heidenen. Dus een geestelijk vader.
Wat is dan het verschil met de Geformeerden? Die geloven toch ook dat in relatie tot Abraham er twee soorten nageslacht is? Een biologisch nageslacht dat verder gaat in het volk Israel. Maar ook een geestelijk nageslacht dat de gelovige Israëlieten zullen zijn, maar ook gelovigen uit de heidenen. Dan gaat het om hoe de heidenen in verhouding staan tot het verbond met Abraham. De Gereformeerden geloven dat het genadeverbond met Abraham is gemaakt of uitgewerkt.4 Binnen dit genadeverbond bestaan de twee soorten bondelingen. De echte bondelingen zijn de oprechte gelovigen. De uitwendige bondelingen zijn hen die bij Israel horen. Wat zeggen de Gereformeerden? In het Nieuwe Testament is de inhoud van verbond niet veranderd, maar alleen de uiterlijke tekenen. Het verbond met Abraham geldt dus ook voor mensen in de kerk. Er zijn dus twee soorten bondelingen. Aan de ene kant hen die echt geloven. Aan de andere kant zij die wel bij de kerk horen, maar onbekeerd zijn. Echter, de Reformatorische Baptisten zeggen dat alleen het geestelijke deel van het verbond met Abraham van toepassing is voor de kerk vandaag. Dat wil dus zeggen. Alleen hen die oprecht geloven behoren tot het genadeverbond. Dus iedereen die onbekeerd is, hoort daar niet bij. Hoe komen ze aan dit idee? Dat staat, zeggen ze, in Jeremia 31,
Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israel en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken; Niet naar het verbond, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage als Ik hun hand aangreep, om hen uit Egypteland uit te voeren, welk Mijn verbond zij vernietigd hebben, hoewel Ik hen getrouwd had, spreekt de HEERE; Maar dit is het verbond, dat Ik na die dagen met het huis van Israel maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn (Jer. 31:31-33).
“Ziet u,” zeggen ze, “hier spreekt de HEERE van een nieuw verbond. Hier spreekt God over het geven van Zijn wet in het binnenste. Dat gebeurt in het hart. Daarom kan dit alleen een geestelijk verbond zijn. Hier behoren dus niet de ongelovigen binnen de kerk bij.” Hoe moeten we hier als Gereformeerden op reageren? In het verbond van God moeten we onderscheid maken tussen het uitwendige en het wezen. Dat laatste is dus de kern. Wij zouden zeggen, op uiterlijke wijze behoort iedereen binnen de kerk bij het genadeverbond. Maar alleen degenen die oprecht geloven horen echt bij het verbond. Voor hen geldt het wezen. Zij behoren tot de kern. Hoe zit het dan met de tekst uit Jeremia 31? Dat is ten diepste het wezen van het genadeverbond. Daar gaat het om. God belooft iemand in de kerk om zijn God te zijn, maar dat zal alleen maar echt waar zijn als er oprecht geloof en bekering plaats vindt. Er zit dus verschil tussen belofte en toepassing. Dit verschil komen we ook in het doopsformulier tegen. Als eerste wat God belooft.
Als wij gedoopt worden in den Naam des Vaders, zo betuigt en verzegelt ons God de Vader, dat Hij met ons een eeuwig verbond der genade opricht, ons tot Zijn kinderen en erfgenamen aanneemt … als wij in den Naam des Zoons gedoopt worden, zo verzegelt ons de Zoon, dat Hij ons wast in Zijn bloed van al onze zonden, ons in de gemeenschap Zijns doods en Zijner wederopstanding inlijvende … als wij gedoopt worden in den Naam des Heiligen Geestes, zo verzekert ons de Heilige Geest … dat Hij in ons wonen, en ons tot lidmaten van Christus heiligen wil, ons toe-eigenende hetgeen wij in Christus hebben, namelijk de afwassing onzer zonden, en de dagelijkse vernieuwing onzes levens.
Formulier voor Kinderdoop
Met andere woorden, de Vader belooft dat Hij een Vader wil zijn. De Zoon belooft dat Hij een zondaar van zijn zonde wil verlosssen. De Heilige Geest belooft dat Hij wil toepassen wat de Heere Jezus betaald heeft. Maar het beloven hiervan betekent niet automatisch dat iedereen dat ook ontvangt. Er zit ook bekering en geloof aan vast. Het doopsformulier zegt hierover:
Wij worden ook weder van God door den Doop vermaand en verplicht tot een nieuwe gehoorzaamheid, namelijk, dat wij dezen enigen God, Vader, Zoon en Heiligen Geest, aanhangen, betrouwen en liefhebben … de wereld verlaten, onze oude natuur doden, en in een nieuw, godzalig leven wandelen.
Formulier voor Kinderdoop
Met andere woorden, het is noodzakelijk om in God te geloven en te bekeren om het beloofde te verkrijgen. Natuurlijk zeggen onze voorvaderen daarmee niet dat de mens dit vanuit zichzelf kan. Want aan het begin van het formulier zeggen ze duidelijk dat de mens in zonde ontvangen en geboren is. Hij kan niet in de hemel komen zonder de wedergeboorte, “dat wij met onze kinderen in zonden ontvangen en geboren en daarom kinderen des toorns zijn, zodat wij in het Rijk Gods niet kunnen komen, tenzij wij vannieuws [weder]geboren worden.” Dit laatste wordt gewerkt door de Heilige Geest.
Als samenvatting kunnen we zeggen dat het verbond met Abraham behoort tot het genadeverbond. Binnen dit verbond zijn twee soorten bondelingen. Degenen die op een uiterlijke manier erbij horen, en degenen die daar in het wezen bij horen. In het Oude Testament was dit zichtbaar bij het volk Israel. Daarbinnen waren alleen mensen die het nageslacht van Abraham behoorden. In het Nieuwe Testament is daar de kerk bij gekomen. Daarom mogen we zeggen dat binnen de kerk er twee soorten bondelingen zijn. De ware bondelingen die echt geloven, en de uiterlijke bondelingen die wel bij de kerk behoren, maar nog onbekeerd zijn.
1 Hebreeuws: לְאַ֖ב. Het eerste deel is לְ, dat uitgesproken wordt als “le.” Dit betekent “tot, voor, aan, tot bezit van.” Het tweede deel is אַב. Dit spreken we uit als “ab” en betekent “vader.”
2 Hebreeuws: אַב. Dit spreken we uit als “ab” en betekent alleen “vader.” Hier mist dus het voorzetsel.
3 http://refbaptisten.nl/verbond-abraham/
4 Binnen de Gereformeerden wordt een verschil gemaakt tussen twee visies. De eerste visie gelooft dat het genadeverbond is opgericht met Abraham en zijn nageslacht. De zogenoemde drie-verbonders. De tweede groep gelooft dat het genadeverbond is opgericht met de Heere Jezus. Dit is verder uitgewerkt in de tijd, zoals zichtbaar wordt in het verbond met Abraham. Maar in beide gevallen hebben de beloften tot Abraham te maken met het genadeverbond. Dit is namelijk niet het geval met de Reformatorische Baptisten.